Extra hockeyregels voor het spel

Hockey kan gevaarlijk zijn als de deelnemers onachtzaam met elkaar omgaan. Ruw of gemeen spel en ander wangedrag zijn bij hockey verboden. Deze regel geeft aan welke handelingen gevaarlijk, bedreigend of anderszins onveilig zijn voor de wedstrijddeelnemers en waartegen derhalve moet worden opgetreden. Hieronder vind je deze extra hockeyregels die elke speler zou moeten kennen. 

Wat een speler mag en niet mag...

Voor sportief hockey geldt dat een speler:

  1. NIET ruw of gemeen mag spelen.

  2. NIET de regels van het spel mag negeren.

  3. NIET lichaam of stick mag gebruiken of de bal spelen op een voor anderen gevaarlijke, bedreigende of onreglementair hinderlijke wijze.

  4. NIET op enige andere wijze wangedrag mag begaan.

Stickgebruik, omgaan met tegenstander, misbruik uitrusting 

Spelers mogen NIET:

  1. de bal opzettelijk met de achterzijde van hun stick spelen.

  2. aan het spel deelnemen of zich met het spel bemoeien als zij niet hun eigen stick in de hand hebben.

  3. de bal boven schouderhoogte met enig deel van de stick spelen (maar voor een doelverdediger in zijn gelden afwijkende bepalingen).

  4. hun stick over het hoofd van een tegenstander heen tillen.

  5. bij het naderen of spelen van de bal of het doen van een poging daartoe hun stick omhoog brengen op een manier die voor een andere speler gevaarlijk, intimiderend of hinderlijk is.

  6. de bal op een gevaarlijke manier spelen of zodanig dat het tot gevaarlijk spel kan leiden.
    Een bal is gevaarlijk als hij een gerechtvaardigde beschermende of ontwijkende reactie van andere spelers veroorzaakt.

  7. een tegenstander op zijn stick slaan of die stick haken, op een tegenstander instormen of tegen hem aanlopen, naar hem schoppen of slaan, hem duwen of doen struikelen of hem, zijn stick of kleding vastpakken.

Gebruik van lichaam, hand/voet door veldspelers

Een speler mag NIET:

  1. de bal met de hand stoppen of vangen (maar voor een doelverdediger in zijn cirkel gelden afwijkende bepalingen).
    Niets in deze regel verhindert een speler zijn hand te gebruiken om zich te beschermen tegen een gevaarlijk omhoog gespeelde bal.

  2. de bal opzettelijk met enig deel van het lichaam stoppen, schoppen, anderszins voortbewegen of van richting veranderen, oppakken, gooien of meedragen (maar voor een doelverdediger in zijn cirkel gelden afwijkende bepalingen).

    Als de bal een voet of lichaam van een speler raakt is er pas sprake van een overtreding als die speler:

    • zich in de baan van de bal heeft begeven, of

    • geen moeite deed om te vermijden dat hij werd geraakt, of

    • zich zodanig opstelde dat zijn bedoeling om de bal met hand of voet te stoppen duidelijk was, of

    • voordeel heeft van het voorval.

    Maar ook geldt:

    • het is verboden de bal opzettelijk tegen een voet of het lichaam van een (veld)speler aan te spelen en

    • een speler wordt niet bestraft als hij wordt geraakt door de bal als die van dichtbij door een tegenstander tegen hem aan wordt gespeeld.

  3. voet of been gebruiken om de stick te ondersteunen teneinde een tegenstander te weerstaan.

  4. opzettelijk in het doel van de tegenpartij komen of op de doellijn van de tegenpartij gaan staan.

  5. opzettelijk achter een doel omlopen.

Bal in de lucht    

Een speler mag NIET:

  1. de bal opzettelijk met een slag (hit) omhoog spelen, anders dan bij een schot op doel.

  2. de bal opzettelijk over grotere afstand door de lucht spelen op een zodanige wijze dat hij direct in de cirkel neerkomt.
    De regel houdt niet in dat iedere 'hoog' (= los van de grond) de cirkel ingespeelde bal verboden is. Een met opzet door de lucht tot in de cirkel gespeelde bal is verboden, maar verder moet een bal die de cirkel in stuit of over kortere afstand boven de grond de cirkel wordt ingespeeld alleen op 'gevaar' of 'opzet' worden beoordeeld. Als de bal over de stick of over het lichaam van een liggende speler heen de cirkel in wordt gespeeld, moet er alleen op gevaar worden gelet.

  3. binnen 5 meter afstand komen van een vrijstaande speler die een hoge bal gaat aannemen, tot de bal gespeeld en op de grond is.

  4. de bal opzettelijk in de richting van een speler omhoog spelen.

Obstructie/hinderlijk afhouden

Een speler mag niet een tegenstander belemmeren in een poging de bal te (gaan) spelen door:

  • tussen hem en de bal te lopen of te (gaan) staan.

  • de bal met lichaam of stick af te schermen.

  • de tegenstander met lichaam of stick te blokkeren of hem, zijn stick of kleding vast te pakken of hem anderszins te hinderen.

Tijdrekken

Een speler mag zich niet schuldig maken aan tijdrekken: elk gedrag dat de gang van het spel onnodig vertraagt of ophoudt.

Rechten van doelverdedigers

Doelverdedigers mogen als de bal in hun cirkel is:

  1. de bal met stick, klompen of legguards voortbewegen en de bal met de hand of enig deel van het lichaam stoppen (maar dat niet voortbewegen of afschermen), mits dat niet gevaarlijk gebeurt of gevaar veroorzaakt.
    Als een keeper op de bal ligt of de hand op de bal legt, moet worden bekeken of hij afhoudt.

  2. de bal boven schouderhoogte met hun stick stoppen, mits het niet gevaarlijk gebeurt of gevaar veroorzaakt.

  3. bij een schot op hun doel de bal met hand, arm, lichaam of stick zodanig van richting veranderen dat die over of naast het doel gaat.

Doelverdedigers mogen ook buiten hun cirkel de bal spelen, maar zij genieten daarbij geen voorrechten ten opzichte van veldspelers.

Onbespeelbare bal

Als de bal een scheidsrechter raakt of enig voorwerp op het speelveld (zoals een (zonder opzet neergelegd) uitrustingsstuk) gaat het spel gewoon door.

Deze extra hockeyregels zijn goed om te kennen als beginnende speler vooral. Als je eenmaal een tijdje langer speelt, zullen de meeste dingen ook vanzelfsprekend worden. Toch is het altijd wel handig om even het geheugen op te frissen, ook als het gaat om dit soort extra hockeyregels! 

Terug naar overzicht